Sir. 3, 17-18. 20. 28-29Verneder u en gij zult genade vinden bij God.
Hebr. 12, 18-19. 22-24aGij zijt genaderd tot de berg Sion en de stad van de levende God.
Lc. 14, 1. 7-14Wie zichzelf verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.