Laat het iedereen bespaard blijven ooit in de greep van het kwaad te komen. Noch als slachtoffer, noch als dienaar. Die eerste is tragisch, de tweede verwerpelijk. Echter zo makkelijk als we slachtoffer of dienaar herkennen, zo lastig is het kwaad zelf te duiden.
Wat is het kwaad? Meestal denken we aan morele horror. Daden waar ons morele vocabulaire de woorden voor ontbeert. Kwade daden overschrijden het herkenbare morele tekort. Het kwaad toont zich als een perverse transgressie van de moraal. Niet zelden worden we het gelaat van Satan gewaar achter het kwaad. De boze genius die vernietiging van leven, samenleven en menselijk geluk wil.
Denken over het kwaad heeft diepe filosofische en religieuze wortels. Tot ver in de middeleeuwen werd het gedomineerd door de filosofische ideeën van Plato en Aristoteles, gecombineerd met het theologische gedachtegoed van de christelijke denkers Augustinus en Aquino. Het kwaad werd in navolging van deze denkers voorgesteld als afwezigheid van het goede en de corruptie van een goddelijk geordende kosmos. Pas met Machiavelli en Hobbes kreeg het kwaad een meer politiek karakter, om uiteindelijk bij Hannah Arendt te eindigen met de banale belichaming ervan in Eichmann.
Van Duivel tot mens, van mens tot banale gehoorzaamheid… waar moeten we het Kwaad plaatsen? Of kunnen we het kwaad beter vergeten als we afschrikwekkend gedrag willen duiden? Wellicht zijn psychologische en sociologische profielen afdoende om zulk gedrag te verklaren. Toch lijken we dan een dimensie te missen om verschrikkingen van het formaat genocide in moreel perspectief te krijgen. Echter, zonder God of Duivel ter plaatse om zulk kwaad van wortels te voorzien, resteert slechts metafysische verlegenheid. Het Kwaad bestaat, maar we begrijpen haar niet. Tot die tijd blijft het kwaad, wrang genoeg, bron van fascinatie en vermaak.