Listen

Description

Zegen is een stukje ontvangen van het karakter van God. Zo wordt zegen een reden voor dankbaarheid én een verantwoordelijkheid. De parasja heet Wezot habracha, naar Deut. 33:1. Dit is de zegen. Het werkwoord zegenen is barach. De eerste keer dat we in de Torah dit woord lezen is als de Eeuwige Abram een belofte doet. “En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen!” Zie, daar heb je deze beide kanten van de zegen: uw naam groot maken en een zegen zijn. Een reden om te buigen en een verantwoordelijkheid.

Deze shabbat is de laatste van dit Bijbelse jaar. We sluiten de dagen van Sukkot, het Loofhutten-feest af met de achtste dag, de Shemini Atsèret (de achtste dag van de vergadering). In de Torah lezen we de laatste twee hoofdstukken van het boek Devarim, Deuteronomium. Mozes zegent de stammen van Israël, beklimt de berg Nebo, beziet het beloofde land en sterft naar de mond van de Eeuwige. Zijn dienaar Jehoshua neemt de staf op en zal het volk Kanaän binnenleiden. Nu, nu de reis van Mozes ten einde is, de volle honderd twintig jaar erop zit, nu is het tijd om stil te staan. Om achterom te kijken en om vooruit te kijken.

Het thema is: het verlangen naar de zegen.

De zegen op de zesde dag

De zegen in de zevende dag

De zegen voor de achtste dag